Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2131

Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410252/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Kampen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2004, het bestemmingsplan "Flevopoort-Zuid" vastgesteld.


Uitspraak

200410252/1. Datum uitspraak: 7 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Kampen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2004, het bestemmingsplan "Flevopoort-Zuid" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 november 2004, kenmerk RWB/2004/2513, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 4 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H. Verweij, ambtenaar van de gemeente, en het Almere College, vertegenwoordigd door R.P. Onderweegs, gehoord. Appellant is niet verschenen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt appellant 2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit bebouwing ten behoeve van een scholengemeenschap en kantoren in de nabijheid van zijn woning mogelijk maakt. Hij is van mening dat de bebouwing een aantasting van zijn woon- en leefklimaat vormt en een vernietiging van het voor Kampen kenmerkende weidelandschap met zich brengt. Appellant betoogt dat de bebouwing ter plaatse in strijd is met het Streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan). Hij wijst er op dat hij bij de koop van zijn woning is afgegaan op het destijds in het bestemmingsplan opgenomen planologische regime voor het plangebied dat niet voorzag in bebouwing. Volgens appellant is de gemeentelijke welstandsnota ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken. Hij voert aan dat de keuze voor een schoolgebouw ter plaatse op oneigenlijke gronden is gemaakt en dat er betere alternatieven voorhanden zijn. De in de plantoelichting opgenomen motivering voor de kantoorbebouwing als deel van een poort is komen te vervallen, nu goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan dat voorzag in de bouw van een gebouw aan de overzijde van de Flevoweg, aldus appellant. Het bestreden besluit 2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten het plangebied te benutten voor een stedelijke invulling in de vorm van een scholengemeenschap en kantoren. Verweerder betoogt dat het plan op dit punt niet in strijd is met het streekplan. De gemeentelijke welstandsnota is, nog afgezien van het feit dat deze dateert van na de vaststelling van het plan, volgens hem te beschouwen als gemeentelijk beleid waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Verweerder meent dat het kenmerkende weidelandschap van Kampen en het woon- leefklimaat van appellant niet ernstig worden aangetast. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    Het plan voorziet onder meer in bebouwing ten behoeve van een scholengemeenschap voor middelbaar onderwijs en kantoorbebouwing aan de rand van Kampen. Het plangebied wordt begrensd door de Middenwetering met de daarachter gelegen woonwijk Cellesbroek-Middenwetering aan de zuidzijde, de Flevoweg met de daarachter gelegen bedrijfslocatie Bedrijvenpark RW 50 en woonwijk Hagenbroek aan de noord- en noordoostzijde en de afrit van de N-50 aan de westzijde. In het vorige plan was het plangebied aangewezen voor agrarische doeleinden. Tot voor kort werd het plangebied gebruikt als gronddepot. 2.5.2.    Uit de plantoelichting blijkt dat de gemeenteraad na afweging van een aantal alternatieven het plangebied het meest geschikt heeft geacht voor de vestiging van een scholengemeenschap. Daarbij heeft hij gewicht toegekend aan de grootte van het terrein, de zelfstandige ontsluiting op de Flevoweg en de gescheiden ligging ten opzichte van de woonwijk Cellesbroek-Middenwetering. Verder heeft een rol gespeeld dat ter plaatse naast de school tevens ruimte is voor kantoorvestiging. Kantoorbebouwing ter plaatse voorziet in een behoefte, aangezien er op korte termijn geen grondkavels beschikbaar zijn en leegkomende gebouwen om diverse redenen veelal niet voldoen. Eén van de argumenten van stedenbouwkundige aard voor de voorziene plaats van het kantoorgebouw bestaat uit de poortfunctie die het gebouw kan vervullen tezamen met een aan de overzijde van de Flevoweg op het Bedrijvenpark RW 50 te bouwen gebouw. 2.5.3.    Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de in het bestemmingsplan "Bedrijvenpark RW 50" opgenomen mogelijkheid om zelfstandige kantoren op het Bedrijvenpark RW 50 te realiseren. Deze onthouding van goedkeuring was vooral ingegeven vanuit het mobiliteitsbeleid, zoals dat door het Rijk is ingezet. Inmiddels is dit beleid versoepeld. 2.5.4.    De gemeenteraad heeft na de vaststelling van het plan een gemeentelijke welstandsnota vastgesteld, waarin per gebied gebiedsgerichte criteria zijn opgenomen. 2.5.5.    Appellant is woonachtig aan de [locatie] in de woonwijk Cellesbroek-Middenwetering. De afstand van zijn woning tot het plangebied bedraagt meer dan 30 meter. Wat betreft het dichtstbijzijnde bebouwingsvlak gaat het om een afstand van ongeveer 70 meter. De woning van appellant grenst aan een openbaar groengebied. 2.5.6.    Het plangebied ligt blijkens de functiekaart, die onderdeel uitmaakt van het streekplan, in de groene ruimte aangeduid met "zone II landbouw, cultuurlandschap". Het gebied wordt op deze kaart begrensd door de aanduiding "stroomweg/autoweg" aan de westzijde en door de aanduiding "bestaand stedelijk gebied/bedrijventerrein > 25 ha" aan de overige zijden. In het streekplan is vermeld dat de locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen primair bij de betreffende gemeente berust, waarbij echter de op de functiekaart aangegeven rode lijn 'belemmering uitbreidingsrichting stads- en dorpsgebied' in principe niet mag worden overschreden. Voorts dient bij de planvorming ten aanzien van de locatiekeuze aan een aantal principes expliciet aandacht te worden besteed, te weten: de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling zullen optimaal benut moeten worden, het bestaande stedelijke gebied zal eerst optimaal benut moeten worden en uitbreidingen van het stedelijke gebied zullen logisch aan dienen te sluiten bij het bestaande stedelijke gebied. Op de functiekaart is bovenbedoelde rode lijn alleen aan de oostzijde van de bestaande kern Kampen getrokken. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. 2.6.1.    Aangezien op de functiekaart behorende bij het streekplan uitsluitend een rode lijn 'belemmering uitbreidingsrichting stads- en dorpsgebied' is getrokken aan de oostzijde van de bestaande kern Kampen, bestaan in zoverre geen bezwaren tegen de in het plan opgenomen plaats voor de bebouwing ten behoeve van een scholengemeenschap en kantoorbebouwing. Op grond van de stukken, waaronder de plantoelichting, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad eerst de mogelijkheden voor de desbetreffende bebouwing binnen het bestaande stedelijke gebied heeft bezien en geen geschikte plaats voorhanden heeft gevonden. Gelet op het voorgaande alsmede op het feit dat het plangebied aansluit op bestaand stedelijk gebied heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd is met het streekplan. 2.6.2.    Verweerder heeft terecht geconstateerd dat de gemeenteraad de gemeentelijke welstandsnota niet in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken, gelet op de datering van deze nota. Overigens kunnen de criteria omtrent eisen van redelijke welstand die in een gemeentelijke welstandsnota zijn neergelegd, gelet op artikel 12, derde lid, van de Woningwet, niet in de weg staan aan de realisering van een in het bestemmingsplan toegelaten bebouwingsmogelijkheid. 2.6.3.    Verweerder heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de bebouwing niet in grote mate afbreuk doet aan het voor Kampen kenmerkende weidelandschap. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking het voormalige gebruik van het plangebied en de omsluiting van het terrein door stedelijke functies. Gelet op de in overweging 2.5.5. vastgestelde afstanden en gezien het verhandelde ter zitting heeft verweerder voorts zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellant niet ernstig zal worden aangetast. 2.6.4.    Het enkele feit dat de beoogde poortfunctie van de kantoorbebouwing niet, althans voorlopig niet, kan worden gerealiseerd betekent niet dat het toelaten van de desbetreffende bebouwing ter plaatse in het onderhavige plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening komt. Daarbij is van belang dat de poortfunctie slechts een stedenbouwkundig argument van aanvullende aard is en geen dragend element vormt voor het plan op dit punt. Niet gebleken is, mede gelet op hetgeen in overweging 2.5.2. is vastgesteld en het verhandelde ter zitting, dat de keuze voor het plangebied als plaats voor de schoolbebouwing op oneigenlijke gronden is gemaakt. Voorzover appellant aanvoert dat er betere alternatieven voorhanden zijn, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.6.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover bestreden door appellant, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Broekman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005 12-466.